Paragrafen

Paragraaf 5: Financiering

Relevante ontwikkelingen

In dit onderdeel schetsen wij de interne en externe ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op onze financiering.

Kaders

De belangrijkste wettelijke kaders voor de financiering van gemeenten zijn vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden (fido). Deze wettelijke kaders hebben we bij de gemeente Groningen vertaald naar concrete afspraken tussen raad en college in de vorm van ons Treasurystatuut 2020, dat door u is vastgesteld op 27 november 2019. De verdere vertaling naar de uitvoering en de verdeling van bevoegdheden tussen college en ambtelijke organisatie is vastgelegd in het door het college vastgestelde Handboek Treasury 2020.

Voorgenomen financieringsbeleid
De financieringsbehoefte is gebaseerd op de (geprognosticeerde) eindbalans 2023. De opbouw van de begrote financieringsbehoefte ziet er als volgt uit. Dit overzicht betreft de financieringsbehoefte van de gemeente zelf. De ten behoeve van derden aangetrokken en doorverstrekte leningen zijn buiten beschouwing gelaten.

Financieringsbehoefte (bedragen x 1.000 euro)

Bedrag

Saldo huidige geldleningen o/g per 31-12-2023

1.248.000

Beschikbare reserves en voorzieningen per 31-12-2023

241.000  

Totaal beschikbare lange financieringsmiddelen per 31-12-2023 (A)

1.489.000

Investeringen voorgaande jaren

1.601.000

Investeringen 2023 (netto)

28.000  

Totaal benodigde financieringsmiddelen (B)

1.629.000  

Financieringsbehoefte tot en met 2023 (A-B)

140.000  

De omvang van de financieringsbehoefte hangt in sterke mate af van de omvang van de investeringen in vaste activa en grondexploitaties. Daarmee is de financieringsbehoefte ook gevoelig voor wijzigingen in de planning van (grote) investeringsprojecten. Op basis van onze ervaringen in voorgaande jaren is er gemiddeld genomen sprake van vertraging in de uitvoering van projecten. Daardoor kan de uiteindelijke financieringsbehoefte lager uitvallen dan hierboven berekend in de tabel Financieringsbehoefte.

We zijn er bij de berekening van de financieringsbehoefte, op basis van ervaringscijfers, vanuit gegaan dat we 60 miljoen euro netto-werkkapitaal in kunnen zetten om vaste activa te financieren. Dat is het gedeelte van de vlottende passiva (excl. kortlopende bankschulden) dat we niet nodig hebben voor vlottende activa (excl. grondexploitaties) en dus kunnen gebruiken om investeringen (in vaste activa en grondexploitaties) te financieren.

Afhankelijk van de situatie op de geld- en kapitaalmarkt zullen we in 2023 bepalen of we kiezen voor kortere of langere looptijden. In een normale situatie is kort geld goedkoper dan lang geld, maar als we scherpe rentestijgingen voorzien, kan het afdekken met lang geld gewenst zijn. Bij onze keuzes zullen we zorgen dat we binnen de kasgeldlimiet en de renterisiconorm blijven (zie hierna). Bij de keuze van looptijden houden we ook rekening met het bestaande aflossingspatroon.

Wij verwachten dat de lange rente in 2023, na de scherpe stijging sinds begin dit jaar, niet verder zal stijgen en dat de korte rente duidelijk lager zal liggen dan de lange rente (zie 3.5.2 Renteontwikkeling voor de details van onze rentevisie). Op basis van deze verwachting is het aantrekkelijk om een zo groot mogelijk deel van de financieringsbehoefte in te vullen met kortlopende leningen (looptijd < 1 jaar). Op basis van de kasgeldlimiet mag dit tot een maximaal bedrag van 98 miljoen euro. Het resterende deel van de financieringsbehoefte moeten we invullen met langlopende leningen (looptijd >= 1 jaar), waarbij we op basis van de huidige rentevisie uitgaan van een looptijd van minimaal 20 jaar, maar op basis van onze rentevisie en de omstandigheden op de kapitaalmarkt op het moment van aantrekken van de lening, ook kunnen kiezen voor andere looptijden.

Deze pagina is gebouwd op 11/15/2022 09:01:55 met de export van 11/15/2022 08:45:43